Door Roel Dekkers.

Om te begrijpen wat er in Nederland gebeurde ter verdediging in geval dat ons land werd aangevallen moeten we een stukje terug in de geschiedenis.

Vanaf het midden van de 19de eeuw bleek de grootste dreiging niet meer uit te gaan van Frankrijk, maar van Pruisen en na 1871 van Duitsland.

Officieel keken we nog alle kanten op, maar sinds die tijd waren de Nederlandse verdedigingsvoorbereidingen toch vooral gericht tegen een aanval vanuit oostelijke richting.

De wijze waarop de Nederlandse verdediging moest worden ingericht, werd in 1874 vastgelegd in de  Vestingwet.

vestingHolland

Dit betekende dat de vesting Holland het gebied rond Amsterdam via Utrecht naar Dordrecht (Randstad) het belangrijkste te verdedigen gebied werd.
Tevens besloot men om twee voorlinies te bouwen te weten de Grebbelinie en de Peel-Raamstelling. Beiden hadden tot doel de vijand tegen te houden zodat men voldoende tijd kreeg om de linie vesting Holland te bemannen.

De Grebbelinie en de ‘verlengde linie’  in de Betuwe werden een voorstelling, waarin tijdelijk moest worden standgehouden om de verdediging van de NHW (Nieuwe Hollandse Waterlinie)  en de Stelling van Amsterdam in gereedheid te brengen.

Zoals verderop zal blijken, kwam hierin in de jaren dertig weer verandering. De opkomst van Hitler in Duitsland in de jaren dertig van de vorige eeuw en de opbouw van de Duitse strijdkrachten leidde na een studie hier tot de conclusie dat met het ontbreken van parate strijdkrachten de kans op een strategische ‘overvalling’ niet meer denkbeeldig was. Door de ontwikkelingen als motorisatie en de verbetering van het wegennet zouden Duitse troepen – zo was de veronderstelling – met een verrassingsaanval binnen enkele uren het regeringscentrum kunnen bezetten.

Een kleine ‘overvalling’ achtte men daarom waarschijnlijker dit leidde in 1936 en 1937 tot de bouw van rivierkazematten bij de bruggen over de IJssel en de Maas en over belangrijke kanalen in het zuiden.

Rivierkazemat Oeffelt Noord en Zuid werden gebouwd in het kader van de “Strategische Voorzorgen’, men was er van doordrongen dat bruggen over de belangrijke rivieren cruciaal waren voor een snelle opmars dat deze extra beveiligd moesten worden.
Daarom werd er een ‘Bruggen commissie’ in gesteld die op 4 september 1935 een verslag uitbracht met aanbevelingen, deze aanbevelingen werden echter maar voor een deel overgenomen. Één van de aanbevelingen die wel werd overgenomen was het bouwen van twee verdedigingswerken bij elke brug over de Maas.

In Oeffelt werden deze op circa 200 meter links en 135 meter rechts van de spoorbrug (Boxtel – Wesel) gebouwd. Het ontwerp van het Technisch Bureau van de Inspectie der Genie werd uitgewerkt op grond van plaatselijke omstandigheden door de Eerstaanwezend Ingenieur te Nijmegen die ook verantwoordelijk was voor de openbare aanbesteding en het toezicht op de bouw.
Op 5 februari 1936 geeft het gemeentebestuur van Oeffelt een bouwvergunning af aan het Departement van Defensie voor de bouw van twee type B kazematten met ieder twee verdiepingen.

In Nijmegen wordt op 26 februari 1936 de aanbesteding gehouden voor de bouw van vier kazematten van gewapend beton waarvan twee te Katwijk (Linden) en twee te Oeffelt. Van de 26 inschrijvers is L.v.d. Plas uit Rosmalen met 32.998 gulden (14.974 euro) de laagste inschrijver, M.J. Ebben uit Beers is de hoogste met 47.438 gulden (21.526 euro). De kosten voor de bouw werden betaald uit het Defensiefonds.

Direct daarna werd begonnen met de bouw van twee rivierkazermatten aan de Noord en Zuid zijde van de brug in Oeffelt, de kazermat bestond uit twee verdiepingen.

Op de onderste verdieping bevond zich de munitie ruimte en een ruimte voor springmiddelen en ontstekers. Op de bovenste verdieping  was een ruimte voor een kanon 5,5 cm en een ruimte voor een zware mitrailleur. Het kanon werd op 5 oktober 1937 geplaatst door de Artillerie-Inrichting in de rivierkazematten. De binnenmuren werden wit geverfd. Het ijzerwerk kreeg twee lagen menie en werd daarna bedekt met twee lagen chloorrubberverf. Om condensatie op de staalconstructies tegen te gaan, werd isolerende kurkverf gebruikt.

Na de voltooiing van de bouw werden er verschillende keren inspecties gehouden waarbij technische en tactische tekortkomingen aan het licht kwamen. Zo was er geen opslagruimte voor munitie bij het kanon en liet de verlichting veel te wensen over, een probleem dat in 1938 nog steeds niet was opgelost omdat er geen geschikte Nederlandse lantaarns op batterijen konden worden gevonden. Bovendien ontbraken vaak panorama schetsen of afstandstabellen.

In datzelfde jaar werd vastgesteld dat de kans op richtfouten bij het kanon groot was, omdat de richter in een gebukte houding moest werken; er was niet aan een zitplaats gedacht. De Inspecteur der Artillerie formuleerde een aantal wensen om de inrichting te verbeteren: elektrische verlichting met blauwe lampen, betere ventilatie, geluiddemping door bijvoorbeeld kokosmatten op de vloeren, verwarming en een voorraad van 50 patronen die altijd beschikbaar was om te schieten. Het is echter niet bekend of al deze wensen zijn gehonoreerd.

In 1939 werd besloten dat er langs de Maas en de IJssel een doorlopende weerstandslijn moest worden opgetrokken. Hiervoor werd een bedrag van 10 miljoen gulden (ongeveer 4,53 miljoen euro) beschikbaar gesteld.

In maart 1939 werden verschillende verkenningen uitgevoerd om de locaties te bepalen waar de verschillende te bouwen kazematten zouden moeten worden geplaatst. Het was een vereiste dat deze allemaal gereed moesten zijn voor 1 september 1939 en bescherming moesten bieden aan soldaten die een zware mitrailleur bedienden.

Er werden G- en S-kazematten gebouwd. De G-kazemat was voorzien van een gietstalen koepel bewapend met een mitrailleur Scharzlose M.08/15 en bood plaats aan drie soldaten.

Tijdens de oorlog werden deze kazematten allemaal door de Duitse bezetters ontmanteld vanwege een tekort aan ijzer, waarbij bijna alle materialen werden omgesmolten. In Nederland zijn deze kazematten nu alleen nog te zien bij Fort Vechten en Fort Everdingen.
De S3 kazemat (Stekelvarken) was een Nederlands ontwerp van een kazemat met drie schietopeningen. De schietgaten hadden samen een schootsveld van 190 graden. Zeventig graden per schietgat en een kleine overlap. De twee ongebruikte konden desgewenst worden afgesloten met een luik van 2cm staal. De bewapening bestond uit een lichte mitrailleur type Lewis M.20, waarbij de commandant bepaalde uit welke schietopening gevuurd zou worden.
Ook hier bestond de bemanning uit drie soldaten.
Tussen de kazermatten werden in het dijklichaam zogenaamde semi-permanente opstellingen (S.P.O’s) geplaatst, dit waren betonnen bakken voor één geweerschutter met infanterieschild. Deze lagen op ongeveer 6 meter van elkaar af.
In 1998 werden deze verwijderd toen de dijk verhoogt moest worden in het kader van Deltaplan Grote Rivieren.

Andere voorzorgsmaatregelen waren onder meer het plaatsen van twee zinkschepen in de Niers ter hoogte van de Gennepermolen. Deze schepen waren bedoeld om bij dreiging tot zinken te worden gebracht, waardoor een stuw zou ontstaan. Hierdoor zou het water worden tegengehouden en het Niersdal onder water komen te staan, met als doel een vijandelijke aanval te kunnen weerstaan.

Tijdens de mobilisatie werden er nog een aantal maatregelen getroffen.
Zo kwamen er verhakkingen aan de Kleefseweg tegenover de oude Roepaan Hier werden explosieven aan de bomen aangebracht die bij  een dreiging tot explosie gebracht konden worden waardoor de bomen de doorgang zouden versperren en zo een verdere opmars onmogelijk zou maken.

Ook werden er in de Spoorstraat, de rijksweg ter hoogte van de drie kronen asperge stellingen gemaakt, dit waren weg versperringen die het de vijand onmogelijk zou maken om door te rijden.

Door admin