Auteur: Roel Dekkers
Op 28 juni 1914 werd de troonopvolger van Oostenrijk-Hongarije, prins Frans Ferdinand, doodgeschoten in Sarajevo, Bosnië en Herzegovina. Dit zou het startsein zijn voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, die over het algemeen ‘de Grote Oorlog’ wordt genoemd. Er werden allerlei bondgenootschappen gevormd in Europa, en in rap tempo werden mobilisaties afgekondigd in verschillende landen, zelfs in Rusland, dat bondgenoot was geworden van Frankrijk.
Eerst stelde Duitsland nog een ultimatum aan Rusland om de mobilisatie te stoppen, maar hier werd niet op gereageerd. Daarom verklaarde Duitsland de oorlog aan Frankrijk en Rusland en besloot het tot aanval over te gaan zo’n zes weken na de aanslag in Sarajevo. De Nederlandse strijdkrachten werden al op 31 juli 1914 gemobiliseerd, als een van de eersten in West-Europa.
Tot Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht werd gelijktijdig benoemd Generaal Cornelis Jacobus Snijders, een functie die tot dan toe alleen nog maar door leden van het Oranjehuis was bekleed. Op 3 augustus 1914 kondigde de Nederlandse regering onder leiding van minister-president Pieter Cort van der Linden aan dat Nederland neutraal zou blijven in dit conflict.
Het Nederlandse leger kreeg de opdracht gewapenderhand de neutraliteit te verdedigen. Op 4 augustus 1914 werd België binnengevallen door het veel sterkere Duitsland.
Toen de mobilisatie op 31 juli 1914 werd afgekondigd en de militairen die met (buitengewoon) verlof waren opgeroepen, werden als eerste de grenstroepen opgeroepen ter bewaking van de grenzen. Zo ook in de omgeving van Gennep aan de grens met Duitsland werden alle grensovergangen verdubbeld in personeel. (De term mobilisatie werd gebruikt om de verhoogde staat van paraatheid bij oorlogsdreiging aan te duiden.)
De mobilisatie was goed voorbereid en verliep over het algemeen vlot; binnen twee dagen was zij voltooid. De gemobiliseerde Nederlandse krijgsmacht had dus een afschrikkende taak. De Nederlandse verdediging berustte daarbij op twee hoofdpijlers: de Nieuwe Hollandse Waterlinie en bijbehorende forten waarmee het economische en demografische hart van het land werd beschermd, en het Veldleger dat in de gebieden buiten de Waterlinie opereerde. Wat waren nu die waterlinies? Tot 1672 concentreerde de landsverdediging zich alleen rond de vestingsteden. Het belangrijkste gebied was het gebied rond Amsterdam, waar je tegenwoordig nog veel forten vindt. De kracht van de waterlinie werd aangetoond in 1672 toen een Frans leger, 100.000 man sterk, werd tegengehouden door de Oude Hollandse Waterlinie (Amsterdam), op de kaart aangegeven door Stelling Amsterdam.
Sindsdien is de Nederlandse wijze van verdedigen definitief verschoven van vestingsteden naar waterlinies, gebaseerd op uitgebreide én voorbereide inundaties en een aanvullende versterking op de droogblijvende plekken.
Vanaf dat moment werd de Nieuwe Hollandse Waterlinie een feit, een corridor van vestingwerken die aansloot onder Amsterdam tot aan de Biesbosch.
Een verdedigingswerk dat alleen gebaseerd was op het onder water laten lopen van stukken land om de vijand te belemmeren door te dringen tot het in het achterland gelegen grote steden zoals Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. (Deze linies waren van strategisch belang tot 1951.)
We zien dus dat de oostelijke en zuidelijke provincies van Nederland geen enkel strategisch belang dienden.
Het leger op oorlogssterkte telde op 3 augustus 1914 204.000 man, verdeeld in vier hoofdgroepen:
– het veldleger (75.000 man), dat moest zorgen voor mobiele gevechtskracht waar dat nodig was;
– bezettingstroepen in vaste linies en stellingen;
– territoriale troepen voor grensbewaking en verdediging van bepaalde punten die door de vorige groepen niet bestreken werden;
– depottroepen voor aanvulling en vorming van nieuwe onderdelen. In de loop van de oorlog groeide het leger in omvang; zo bestond het op 31 oktober 1916 uit 262.097 man.Het veldleger werd tussen 1 en 3 augustus geplaatst in de afwachtingsopstelling zoals die was uitgewerkt in de strategische aanwijzingen van Snijders uit 1913. De eerste divisie lag aan de kust, de tweede achter de IJssel en de Beneden-Rijn tot aan Nijmegen, de derde in Noord-Brabant met detachementen in Zeeland en langs de Maas in Limburg, en het 4e, aanvankelijk als reserve op de Veluwe gestationeerd, werd later ook in Noord-Brabant gestationeerd. In Brabant werden relatief veel militairen geplaatst omdat het kon dienen als bufferzone tegen de verwachte Duitse opmars via België naar Frankrijk.
Het Hoofdkwartier van het vierde divisie was gevestigd in Tilburg tot 1916 en daarna in ‘s-Hertogenbosch. In de nacht van 3 op 4 augustus 1914 trok het Duitse leger België binnen om Frankrijk vanuit het zwak verdedigde noorden aan te vallen.
Ook in Gennep werden een groot aantal militairen gelegerd, hoofdzakelijk voor grensbewaking. Aangezien er geen kazernes in Gennep aanwezig waren, moesten de militairen voor hun nachtrust bij de gewone burgers van Gennep ingekwartierd worden. Die ontvingen daarvoor een vergoeding: 20 cent voor de overnachting en 60 cent per dag voor voedsel. Officieren Officieren namen veelal hun intrek in hotels en pensions.
Ondanks dat oefeningen en het bijhouden van militaire vaardigheden tijd kostten, bleef de verveling als ondermijning van het moreel op de loer liggen. De verveling, het drankmisbruik en de slechte huisvesting van de militairen leidde tot overlast voor de burgerbevolking. Er zijn niet heel veel foto’s van die tijd bewaard gebleven maar een paar willen wij U niet onthouden.
Tijdens het begin van de oorlog werd de grens gesloten en was er geen trein verkeer meer richting Duitsland. Om te voorkomen dat er toch onverwachts treinen over de drug zouden komen werd er aan de spoorlijn van Boxtel naar Wesel werd aan de Oeffeltse kant een bewakingsdetachement gelegerd.
Zij sliepen, woonde en werkte direct aan het spoor om zo te allen tijde paraat te zijn voor een eventuele doorkomst van een Duitse trein.
Voor de NBBS was de eerste wereldoorlog een regelrechte ramp, toen augustus 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Van de ene dag op de andere sloot Duitsland de grens voor alle treinverkeer uit Nederland. Daarmee werd de levensader van de NBDS, het internationale personen- en goederenverkeer, doorgesneden. De alle voornaamste inkomstenbron viel onverwacht weg. En daarmee eigenlijk het bestaansrecht. De financiële reserves waren onvoldoende om vier jaren oorlog te overleven met alleen inkomsten van het baanvak Boxtel-Gennep.
Lokaal spoor
In 1918 kende de NBDS nog slechts rode cijfers en nam de SS de exploitatie over (1919). Het eerste wat de grote Staatsspoorwegen (SS), toen de grenzen weer open gingen, deed, was het internationale postverkeer over Venlo leiden. De SS degradeerde de NBDS-lijn daarmee tot een lijn met een lokaal karakter. De schuldenlast die het NBDS spoorbedrijf met zich meesleepte, leidde vervolgens tot een faillissementsaanvrage (1922).
Nederland wist zijn neutraliteit te bewaren en de sluiting van de wapenstilstand op 11 november 1918 maakte voor Nederland een einde aan het dreigende oorlogsgevaar. Op 14 november werd een begin gemaakt met de demobilisatie, die tot in mei 1919 voortduurde.