Een nieuwe Martinuskerk
Bronnen: Harrie-Jan Metselaars / Harm Teunissen.
website: Kerkgebouwen in Limburg
Foto’s beeldbank (2): klik hier voor meer dan 100 foto’s
De basis voor de bouw van de nieuwe Martinuskerk ligt in de periode oktober 1944 – februari 1945. In die periode ligt de “oude” Martinuskerk met zijn kenmerkende toren met grote regelmaat onder vuur. De kerktoren was niet alleen een richtpunt voor de artilleristen van “over de Maas” maar werd ook een strategisch doel als de Duitsers de toren als uitkijkpost gaan gebruiken. Het gevolg is dat een groot aantal projectielen op of vlakbij de kerk neerkomen. Het ernaast liggende Mariaoord Toen eind september 1944 de fronten verstarden werden burgers geëvacueerd en de inwoners van Gennep moesten in de week van 15 oktober vertrekken. Uit angst voor besmetting en een gecompliceerde ontruiming hoefden Mariaoord en ‘Zonlicht-heide’ nog niet ontruimd te worden. Dit werden twee eilandjes met burgers in het verlaten Gennep. Er werden zelfs (tijdelijk) evacués uit de omgeving opgevangen.
De aanblik is zo desolaat dat pastoor-deken Kreijelmans (78jr) bij terugkeer zo ontdaan is dat hij besluit met emeritaat te gaan. Na 20 jaar herder van de Gennepse kudde te zijn geweest ontbreekt hem de energie de opbouw van de kerk ter hand te nemen. Omdat Gennep op dat moment geen kerkgebouw heeft besluit de opvolger van deken Kreijelmans, deken Janssen, voorlopig de mis in de provisorisch herstelde kapel van het St.Norbertusklooster te houden. Als echter het aantal terugkeerders groeit gaat men op zoek naar een grotere locatie. Dat wordt eerst de concertzaal van Hotel van Bergen en korte tijd later een oude goederenloods, voormalige schilderloods, van de spoorwegen op de hoek Spoorstraat-Spoorlaantje. Met medewerking van NS en de gemeente vindt begin 1947 een verbouwing plaats waarna de “noodkerk” in mei 1947 in gebruik wordt genomen. Uiteindelijk zullen de Gennepenaren er ruim 7 jaar kerken voordat eind 1954 de nieuwe kerk in gebruik wordt genomen.
Een nieuwe kerk
Rondom de bouw van een nieuwe Martinuskerk is heel wat te melden. Onder andere Harrie – Jan Metselaars heeft daar diepgravend onderzoek naar gedaan. Hij baseert zijn onderzoek o.a. op een dissertatie van dr. J.H. Pouls (“Ware schoonheid of louter praal? “uit 2005). Hoe zit het verhaal in elkaar.? Zonder in alle details te treden ….Al in 1949 werd er een ontwerp gemaakt voor de nieuwbouw. Dat ontwerp was van architect Nico van der Laan. Het toenmalige kerkbestuur onder leiding van deken W. Janssen gaf zijn goedkeuring aan dit plan. Echter, de architect die deken Janssen in 1948 had uitgezocht, Nico van der Laan, was geen Limburger, maar kwam uit Leiden en dat lag gevoelig. Samen met zijn broer, de benedictijn Hans van der Laan, leidde hij in Den Bosch een cursus voor katholieke architecten, vooral op het gebied van kerkenbouw.
De bouwstijl die daaruit voortkwam wordt aangeduid als de Bossche School. Die was toen, eind jaren veertig, nog tamelijk traditioneel en gebaseerd op het model van de vroeg christelijke basilieken in Ravenna en Rome. Veel kerken die in die tijd in Nederland werden gebouwd waren in die stijl. Zo niet in Limburg. De toenmalige leden van de bisschoppelijke bouwcommissie hielden er niet van. Ze vonden die niet eigentijds genoeg, en vooral veel te Hollands sober en te weinig Limburgs zwierig. Dit kwam voort uit het idee, dat in kerkelijke kring breed leefde, dat er een aparte katholieke Limburgse cultuur bestond, die afweek van die van de rest van Nederland. Ook in de kerkenbouw moest dat tot uitdrukking komen. Steun vond dat ook bij veel Limburgse architecten, die geen concurrentie van buiten wilden. In 1951 maakte Van der Laan een nieuw ontwerp. Dat is ook in het boek van Pouls afgedrukt. In dit ontwerp zouden er balustrades boven de zijbeuken komen. Maar ook deze opzet vond de Bouwcommissie nog te traditioneel en te weinig streekeigen. Dat eigene moest onder andere tot uitdrukking komen door het gebruik van natuursteen of mergel.
Deken Janssen voelde zich ‘als simpele bouwpastoor’, zoals hij zich zelf noemde, verstrikt in deze ideologische strijd. Waarschijnlijk zal hij Gennep ook niet als echt Limburgs beschouwd hebben. Maar vooral ging deze slepende kwestie volgens hem ten koste van de zielzorg en het godsdienstig leven in Gennep. Er moest, zes jaar na de bevrijding, nog steeds gekerkt worden in de noodkerk bij het spoor, een voormalige loods van de NBDS en latere drukkerij Janssen. In het boek staat een derde ontwerp uit 1952 dat de voorgevel laat zien zoals wij die nu kennen. Er is daarbij voor de buitenkant een compromis gevonden. Er is zowel baksteen als mergel gebruikt. Het principe van de vroeg-christelijke basilica is, zowel binnen als buiten, gehandhaafd.
Op 23 maart 1953 vond eindelijk de aanbesteding plaats. De CAGO (Combinatie Aannemers Gennep en Ottersum) was met 341 883 gulden de laagste inschrijver. De nieuwe kerk werd met Kerstmis 1954, bijna tien jaar na de verwoesting van de vorige, in gebruik genomen. Dat was eigenlijk nog te vroeg, zoals blijkt uit de memoires van Thom van Kalmthout, want de vloer was nog niet droog en moest daarna opnieuw gelegd worden. De pastorie, ook van de Bossche School, is in 1955 gebouwd. Overigens werd bij het uitgraven werd een romeins grafveld blootgelegd, dat zich waarschijnlijk uitstrekt tot onder het parkeerterrein richting sporthal. Foto’s van de vondsten staan ook op de beeldbank.
Pouls geeft aan dat er na die in Gennep in Limburg verder geen parochiekerken in de stijl van de Bossche School zijn gebouwd. Maar tegelijkertijd vond er, vermoedelijk ook onder invloed van de gang van zaken in Gennep, wel een ontwikkeling plaats binnen de Bossche School. Die werd steeds minder traditioneel en richtte zich steeds meer op ‘objectieve schoonheid’. Als hoogtepunt daarvan kan wel gelden de nieuwbouw van de bendedictijnerabdij in Mamelis in 1966, van Nico van der Laans broer Hans, uitgerekend ook in Limburg. Hans was ook al nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de Gennepse kerk. Hij heeft de banken ontworpen en bemoeide zich ook met de ramen. Die werden gemaakt door Marius de Leeuw uit Vught. De familie Peters had toegezegd de ramen van de doopkapel te zullen betalen. Maar zij zag daar uiteindelijk van af toen die in haar ogen veel te modern waren.
De Martinuskerk beschikt over een boven- en onderkerk.
De bovenkerk (tot boven) biedt plaats aan 750 gelovigen. Hij werd in het weekend gebruikt voor de liturgie voor de volwassenen, terwijl de kinderen vaak gelijktijdig in de kerk eronder bediend werden. Hier waren ongeveer 500 plaatsen. Toen het kerkbezoek in de jaren 60 verminderde vervielen de H. Missen in de benedenkerk. Vanaf 1978 verplaatste het toedienen van het Doopsel van de sacramentskapel naar de ruimte onder de achthoekige toren.
De onderkerk: jarenlang lag de benedenkerk, ook wel crypte genoemd, er onbenut bij. Soms vonden er tijdelijk activiteiten plaats. In 1983 werd onder aanvoering van deken Huisman begonnen met de inrichting van een religieus museum, hoofdzakelijk met allerlei voorwerpen uit de vroegere Sint-Martinuskerk. Geleidelijk aan zijn er andere voorwerpen bij gekomen, geschonken of gekocht. In de loop der jaren is er een prachtige collectie van religieuze voorwerpen verzameld. In het museum treft u een grote diversiteit aan van o.a. communiebanken, biecht- en preekstoelen, houtgesneden altaren, kelken, kandelaars, monstransen, vele soorten rozenkransen, relikwieën en medailles. Verder bezit men een collectie van 400 Mariabeelden.
Beeldbankfoto’s klik hier voor de foto’s op onze beeldbank (2)
.
Orgels
De kerk bezit twee orgels. In de bovenkerk staat er een orgel dat in 1958 werd geplaatst door de firma Verschueren uit Ittervoort. Dit is een 3 manuaalsorgel. (Orgel met een toetsenbord zoals dat van een piano wordt bespeeld.)
In de sacramentskapel staat een zgn. kabinetorgel. Het is gebouwd rond 1780, de bouwer is onbekend. Het orgel heeft oa. in een kasteel in de Achterhoek gestaan en heeft dienst gedaan als hulporgel in de R.K. St. Lebuinuskerk in Deventer. In 1955 is het orgel geplaatst in de Sacramentskapel van de St. Martinuskerk in Gennep. Het orgel is in 2013 ook door Verschueren Orgelbouw gerestaureerd
Schilder- en glaskunst in de bovenkerk:
Muurschildering: Meest in het oog springende kunst is de muurschildering op de apsis, de halfrond uitbouw van het hoofdaltaar. “De gedaanteverandering van Christus op de berg Tabor“, geschilderd door Théodore Stravinsky, zoon van componist Igor Stravinsky. Théodore is ook verantwoordelijk voor het gebrandschilderde raam “de Goede Herder” bij de doorgang naar de sacristie (zie presentatie onderaan de blz. , laatste beeld).
De overige glas-in-loodramen zijn van de hand van Marius de Leeuw, (1915-2000, Den Bosch) sommige direct na de bouw van de kerk, sommige 40 jaar later. Dit laatste was het gevolg van geldgebrek. Het verschil tussen de oude ramen, onder andere de planeten, en de nieuwe ramen, onder andere druiven en graan, zijn opvallend. De nieuwe ramen zijn beduidend kleurrijker en helderder. Enkele van de nieuw geplaatste ramen zijn geplaatst in de deur naar de doopkapel onder de toren.
Klokken.
De klokken bevinden zich in een uit twee geledingen bestaande achthoekige klokkentoren. Op circa drie meter hoogte doorbreken vijf rechthoekige ramen de muurvlakken. Het bovenste deel van de eerste geleding kent acht rechthoekige spaarvelden. Op vier zijden is een wijzerplaat aangebracht. Een geprofileerde regenlijst markeert de overgang naar de klokkenverdieping met acht rondbogige galmgaten. Het koperen dak heeft een flauwe helling en wordt bekroond door een ijzeren bol die een kroon en een kruis draagt.
De drie klokken in de toren van de kerk werden overgenomen van de door de oorlogsgeweld vernielde Sint-Martinuskerk. In 1989 werd middels de actie Dokken voor de klokken een nieuwe klokkenstoel aangebracht in de toren.
De oudste klok werd door Peter van Trier in 1434 gegoten. Deze weegt circa 850 kg. Volgens het randschrift wordt de klok Maria genoemd. Deze klok werd in 1937 door de Nederlandse Klokken- en Orgelraad aangemerkt als monument, waarna een M op deze klok werd aangebracht. De indeling van klokken werd gemaakt door de dreigende oorlog en de mogelijkheid om bepaalde klokken om te smelten voor de oorlogsindustrie.
De angelusklok, zonder naam (zie fotogalerij hieronder) en de derde klok zijn kleiner van formaat en werden gegoten in 1646 en 1652 door Pieter en François Hemony. De klokken wegen respectievelijk 680 kg en 250 kg. Het randschrift van de derde klok luidt: Martinus vocor et cives Gennapienses ad ecclesiam S. Martini tempore suo voco, dat vertaald kan worden als: Martinus word ik genoemd en ik roep de Gennepenaren op zijn tijd naar de kerk van Sint-Martinus.
Tijdens de Duitse bezetting werden de klokken, zoals vele andere in den lande, opgeëist om omgesmolten te worden in Duitsland, de zogeheten klokkenvordering. De oudste en zwaarste klok zakte bij het uitnemen door het plafond en viel zonder verdere beschadigingen naar beneden, maar werd aldaar achtergelaten. De andere twee klokken werden op 23 oktober 1944 op transport gesteld naar Duitsland. De schipper van de Hoop op Zegen weigerde echter de klokken te vervoeren, waarna een minder ervaren schipper het schip met zijn lading bij Urk naar de bodem van het IJsselmeer liet verdwijnen. Na de oorlog werden het schip én de klokken, waaronder de Gennepse, geborgen. In de toren van de nieuwe Sint-Martinuskerk werden de drie weer herenigd.
Beeldbankfoto’s: klik hier voor de foto’s op onze beeldbank (2) met het onderwerp Martinus
Meer informatie kunt u vinden op volgende websites:
- meer gedetailleerde informatie over de architectuur vindt u op de website “Kerkgebouwen in Limburg“
- Museum de Crypte in de benedenkerk.
- Facebook pagina Gennepse parochies
- Sint Martinuskerk op wikipedia
- Muurschilderingen door Theodor Stavinsky. Meer over Stravinsky kunt u hier vinden.
- Orgel (s) : firma Verschueren
- Glaskunst in de kerk