de verhalensite van de StEG
Auteur: Harm Teunissen en Henk Jaspers
Link naar de foto’s over de Genneper molen op onze beeldbank
Vooraf: Onderstaand verhaal is tot stand gekomen uit stukken van en over de Genneper molen en uit interviews met Willem Roelof Steinmann, geboren in 1924, de laatste directeur van de Gennepermolen. Wim Steinmann is de kleinzoon van de oprichter van de Gennepermolen. Hij zat vanaf eind jaren 1940 tot september 1982 ( failliet DGM ) in de directie. Hij heeft zijn opleiding genoten aan het IVKNO te Amsterdam. interview: Henk Jaspers.
Fabriek van Houtbewerking De Genneper Molen
Op een van zijn reizen kwam Carl Wilhelm ook in Gennep. Daar zag hij de in 1886 afgebrande “Limburgsche Tarwebloemfabriek Gennep”, de stoommeelmolen aan de Niers, van Th. v.d. Bogaard .C.W.S. kocht de bouwval op, liet het restaureren en herstelde ook de waterkrachtinstallatie. Steinmann echter beschikte zelf niet over voldoende kapitaal. Daarom zocht hij steun bij een geldschieter Dhr. Hendrik Kooy, een rijke kolenhandelaar, uit Arnhem. Als Firma onder Vennootschap ging de “Fabriek van Houtbewerking De Gennepermolen” in augustus 1899 van start als houtzagerij en houtdraaierij. Carl Wilhelm Steinmann werd de directeur!
De Technische installatie
Steinmann tekende een nieuw waterrad op ware grote , doorsnede 8,5 meter, breedte 3,8 meter met een totaal gewicht van 10 ton. Hij liet een waterrad maken door de smid Eb. Loeffen gevestigd in de Zandstraat te Gennep. Deze had daartoe op zolder een mal gemaakt waar alles ingepast werd. Het rad werd in delen vervoerd en in mei 1899 geïnstalleerd. Hiervoor moest de Niers tijdelijk omgelegd worden door de “filate” (genneps voor “Verlaten”) De bodem van de niers moest tegen het uitspoelen belegd worden met stenen. Het stuwrecht was 4 voet! +/- 1,20 meter . Echter de watermolen in bedrijf maakte zoveel herrie dat de paarden die over de Niersbrug gingen er danig van schrokken en op hol sloegen en zo voor de nodige ongelukken zorgden. De gemeente greep in, zodat het waterrad, binnen enkele maanden, in zijn geheel omkast werd. Het waterrad heeft dienst gedaan tot 1918.
( Het stuwrecht is in 1920 opgekocht door het Waterschap de Niers i.v.m. de ophanden kanalisatie van de Maas. Met de opbrengst van f. 3000,- werd een nieuwe werkplaats/kantoor gebouwd. Dit is het pand dat nu nog pal aan de Genneperhuisweg staat. Het stond in 2007 op de nominatie om gesloopt te worden! Recentelijk (2021) was het voorbestaan van dit cultuurhistorische pand weer in gevaar). Het schroot van de molen leverde overigens meer op dan de bouw van het waterrad gekost heeft.)
Al in april 1899 was een Stoommachine van 40 pk geplaatst van de Firma Bakker en Rueb uit Breda. Deze machine werd in bedrijf gesteld als het water van de Maas -dus ook van de Niers- zoveel steeg dat de stuw van de molen gestreken moest worden. Omdat de Maas toen nog niet gekanaliseerd was gebeurde dat enkele malen per jaar, gedurende één tot vier weken.
De kracht van het waterrad werd op de hoofdaandrijfas, die onder de vloer van de machinehal lag, overgebracht door middel van een zware drijfriem. De stoommachine was zodanig geplaatst dat dezelfde riem ook voor de stoomaandrijving kon worden gebruikt. Als het hoogwater dreigde werd ‘s nachts de riem omgelegd, van water- op stoomkracht dus. Opmerkelijk is nog , dat de stoommachine die officieel 40 PK bezat, evenveel kan trekken als de watermolen, die ongeveer 75 PK drijfkracht leverde!
Een gelijkstroomdynamo werd aangedreven door het waterrad resp. de stoommachine. Hiermee werd een grote accu/batterij opgeladen die de gehele fabriek en het bijbehorende woonhuis van elektrisch licht voorzag. De batterij was ondergebracht in een speciaal daarvoor gebouwde ruimte (+/- 2 x 2 m1) die geheel betegeld was, met langs de wanden houten stellingen waarop de tientallen open glazen bakken met loodplaten in accuzuur. De cellen waren met elkaar verbonden door kunstig gekrulde draden en leverde 110 Volt gelijkstroom. ‘s Avonds kwamen nieuwsgierigen door de ramen gluren, want “licht uut ‘n fleske”was een tot dan toe ongekend fenomeen.
In 1918 werd de batterij-installatie overgebracht naar de nieuwe dieselcentrale, waar het tot de elektrificatie in 1930 dienst heeft gedaan. De dieselmotor was gekocht in Duitsland die daar tengevolge van de eerste wereldoorlog spotgoedkoop was. Men moest er wel de machinist ervan bij nemen. Dit was Herr. Kirch een uitstekende monteur (Zie de foto van de Diesel). Na de aansluiting op het lichtnet in 1930 is hij als machinist bij de NBDS gaan werken.
Houtbewerking
In het begin verwerkte men hoofdzakelijk eiken- en beukenhout uit het nabij, van het op Duits grondgebied gelegen Reichswald. Dit prachtige hout werd over de weg per Klassieke “mallejan” aangevoerd. Af en toe kwam er ook hout uit Frankrijk of België per schip aan en werd gelost op de loswal aan de Maas te Gennep. De mooie gedeelten werden verzaagd tot planken en daarna verkocht, de minder mooie stukken waren bestemd voor de houtdraaierij en werden daar verwerkt tot o.a. gordijngarnituren, een branche waar C.W.S. al in Epe ervaring mee had opgedaan. Dit product bleef gehandhaafd tot midden jaren 1930, toen door de komst van de metalen gordijnrails plots totaal de klad in deze bedrijvigheid.
Omstreeks 1917 werd op initiatief van Carl Richard gestart met de productie van diverse kleinmeubilair zoals pianokrukken. pianokrukken(2), bureautjes, krantenbakken, theekastjes, rooktafel, wandkastjes, kapstokken en dergelijke. In 1924 was dat de “hoofdbranche” van het bedrijf geworden. In dat jaar werd vanwege afzetproblemen, o.a. veroorzaakt door de goedkopere import uit Duitsland, een loonsverlaging van 15% afgekondigd. In de staking die toen uitbrak, zag men aanleiding om overbodig geworden personeel kwijt te raken; alle zestig stakers werden ontslagen
Daarna verbeterde de situatie geleidelijk.Langzaam kwam ook de productie van complete ameublementen op gang, die op voorraad werden aangemaakt. De meubels werden aan de handel verkocht.
Rampspoed
Carl Richard Steinmann wist het personeel onder te brengen bij allerlei aannemers in de buurt en kon daar doorgaan met het maken van onderdelen, en na drie dagen stond er tegenover de uitgebrande puinhopen een danstent opgesteld, waarin de productie, nauwelijks onderbroken, werd voortgezet. Krap een jaar later is de schade hersteld. De fabriek was daarbij geheel nieuw ingericht, van moderne machines voorzien en aangesloten op het openbare elektriciteitsnet. De meubelproductie kwam centraal te staan. De zagerij en draaierij bleven echter in bedrijf. In 1932 werd in opdracht van een Amerikaan 100.000 stuks Jo-Jo’s gemaakt. De rage was zo hevig, dat alle warenhuizen vrachtwagens naar Gennep stuurden om de spullen op te halen.. De Gennepermolen had toen extra personeel. +/- 120 man. Dit was een uitzondering; normaal was er ongeveer 50 man personeel.
Rond 1933 ontstonden nieuwe problemen. De oude Kooy zat financieel nog steeds in het bedrijf. Van zijn drie zoons waren er twee nogal losbollig, sportwagens, vliegtuigen e.d..
Op de dag dat Kooy zijn gewijzigde testament zou tekenen, waarin stond dat Steinmann directeur van De Gennepermolen zou blijven, stierf hij aan een hartaanval. Waarop de losbollen een coupe plegen en het Carl Richard Steinmann zo moeilijk maken dat hij rond 1933 vertrekt! Hij start een eigen bedrijfje op in een leegstaand pand in de Moutstraat. (Inmiddels gesloopt t.b.v. de bouw van Aurora).
Daar hield hij zich tot ongeveer 1940 bezig met betimmeringen en interieurs o.a. voor wat later De Goed Wonen Bueno werd. Ook verkocht hij pianokrukken die hij elders liet maken. (zie in het foto-album)
De zoons Kooy vierden zodanig feest, dat De Gennepermolen al in 1934 in de problemen kwam. Een familielid van hen zag wel wat in het bedrijf, stak er nieuw geld in, en zorgde dat de zoontjes ophoepelden. Hij stelde Andries J. ten Hope aan als directeur. Deze was van goede wil, maar had, afkomstig van Shell, van meubels weinig verstand (zijn naam was eerder verbonden aan een pepermunt merk). Hij ging daarom regelmatig voor technische adviezen naar Carl Richard Steinmann! Ten slotte vroeg Andries ten Hope hem terug als directeur: die had er wel oren naar, op voorwaarde dat hij voor de helft eigenaar kon worden. Ten Hope en Steinmann kochten alle aandelen op (De Gennepermolen was in 1936 een Naamloze Vennootschap geworden; in 1972 Besloten Vennootschap), zodat Steinmann +/- 1940 weer op zijn stek terug was. Ten Hope bleef in het bedrijf tot 1947.
Oorlog en de bevrijding
Tijdens de oorlog werkt men gewoon door, meubels maar ook meer en meer betimmeringen, Tussen 1920 en 1940 had men al af en toe kerken ingericht (smakelijk verhaal over een heimelijk door midden gezaagde biechtstoel wegens niet passen door de deur van een Achterhoekse kerk); de eerste grote betimmering, die werd uitgevoerd was een complete afdeling in de Bijenkorf in Amsterdam in 1941. Dat ging door tot het einde van de oorlog toen een gedeelte van het bedrijf zware schade door granaatvuur opliep. Het kantoorpand tegenover de fabriek was zo zwaar beschadigd dat het gebouw volledig instortte tijdens het opruimen d.m.v. een fikse springlading van de restanten van de Niersbrug waar de geallieerden militairen een Bailybrug moesten leggen. Daarbij is ook het hele vooroorlogse archief verloren gegaan. De resterende puinhoop werd door bulldozers aan de kant geschoven, zodat het zeer drukke militaire verkeer de bocht naar de brug beter kon nemen. De weg ligt daar nu nog net zo.
Aangezien na de bevrijding de financiële positie van de onderneming heel slecht was –de verzekering keerde slechts met grote vertraging uit- werd besloten tot een nieuwe aanpak. Het opstarten van de productie van seriemeubels was te kostbaar, daarvoor moest men een hoop investeren maar dat geld ontbrak. Men besloot om door te gaan met betimmeringen , daarbij was het namelijk mogelijk om vooraf een gedeelte van de totale aanneemsom te innen, waarmee dan het benodigde materiaal kon worden gekocht, zodoende hoefde je dus niet zelf eerst grootscheeps te investeren.
Inmiddels was Willem Roelof Steinmann in het bedrijf gekomen. Hij had zijn opleiding genoten aan het IVKNO, waar o.a. Johan Niegeman zijn docent ontwerpen was. Hij nam de artistieke leiding en de zorg voor de productie op zich. Een van zijn broers verzorgde de commerciële kanten van het bedrijf. De Gennepermolen bleef tot op het laatst een familiebedrijf. Het bedrijf bouwde zich in die periode een grote nationale en ook internationale reputatie op op het gebied van betimmeringen. Veel concurrentie was er in niet eigen land.
De Gennepermolen werkte veel overheidscontracten af, dat ging via een proces bij inschrijving; de CBM, waarvan men lid was, zorgde voor een pot, waaruit calculatievergoeding werd uitgekeerd voor diegenen die de opdracht niet kreeg. In het geval van een opdracht zorgde de (Binnen-) architect voor een ontwerp in hoofdlijnen, dat in het bedrijf uitgewerkt werd, in o.a. technische tekeningen. Dat uitwerken was een van de dingen die Willen Roelof in het bedrijf deed, bijgestaan door een kleine staf. Hij noemt de inrichtingen van de stadhuizen van Arnhem, Delft en Zwolle. Verder de TH in Eindhoven hebben we helemaal ingericht, het Radboudziekenhuis te Nijmegen; ook V&D was een grote klant, en via het RIB ook de PTT; ook een aantal musea, o.a. Van Gogh en Scheepvaartmuseum Amsterdam. De laatste opdracht die men afwerkte was een compleet dek aan boord van de MS Tropical, dat op de werf in Aalborg (Denemarken) werd gebouwd. Dit was een klus die de mankracht van de Gennepermolen ver te boven ging. WRS vertelt, hoe in dit geval allerlei hulp van buitenaf werd ingeschakeld (calculators, tekenaars, uitvoerders etc.) Ook werden er de “technische houtwaren” gemaakt o.a. vormbakken voor de suikerwerkindustrie, 10.000 stuks voor de nationale suikerbakkers. De windtunnels voor de TH Eindhoven. Ten slotte ook nog een tijd lang klein meubilair. Willen Roelof laat een foto (zie beeldbank) van een pianokruk zien van zijn hand. Deze pianokrukken zijn voor en na de oorlog gemaakt in series van 50 tot 100 stuks in diverse houtsoorten en afwerkingen. Nagenoeg alle pianohandelaren in Nederland waren vaste afnemer van deze meubeltjes. Het was een interessant product voor de Gennepermolen , zeer geschikt om hiaten tussen betimmerring opdrachten op te vullen. De laatste jaren ging een steeds groter deel van deze artikelen via een grossier/importeur van piano’s in Utrecht. Helaas betekent dit verkoopkanaal tevens de ondergang voor dit product: door goedkope import uit de Oostbloklanden, werd de Gennepermolen eind 1970er jaren in korte tijd geheel van de markt verdrongen en moest de productie worden beëindigd.
In september 1982 gaat De Gennepermolen failliet. Wim Steinmann wijt dat droeve gebeuren mede aan bezuinigingen door vooral de overheid.
Gennep Juli 2007.
Naschrift 1
Genealogie
Iets over de genealogie van de Familie Steinmann. Friedrich Wilhelm Steinmann ,van beroep trappenbouwer ( Gehuwd met Helena Kottaeuns) stamt uit Dolberg-Ahlen Kreis Wanendorf Duitsland. Er zijn twee zoons van belang en wel;
In 1870-1871 was er de Duits-Franse oorlog. Hierdoor was in Duitsland na deze door Duitsland verloren oorlog het economisch klimaat slecht. Er werd door Friedrich W. gekeken om elders zijn beroep van trappenbouwer te kunnen uitoefenen. In Nederland werden wel villa’s gebouwd waar monumentale trappen in voorkwamen. Dus trok hij omstreeks 1875 naar Arnhem.
Carl Wilhelm Steinmann 1852-1925: Carl Wilhelm (‘W’) begon na zijn Arnhemse periode te Epe een kleine houtdraaierij van gordijngarnituren in een door waterkracht aangedreven fabriekje. Dit heeft slecht enkele jaren kunnen bestaan door te krappe financiële basis. Hij verhuisde naar Hengelo waar hij in dienst trad van De Hengelose Houtdraaierij Dikkers als reiziger en tekenaar/ontwerper.
Carl Richard Steinmann 1892-1980: Carl Richard was de op een na jongste zoon van Carl Wilhelm Steinmann. Hij kwam rond 1916 in het bedrijf. Hij heeft in Nijmegen de Ambachtsschool doorlopen.
Naschrift 2
Tweede beschrijving van de Geschiedenis van de Genneper molen (auteur: Guus Vreeburg)
In 1899 richtte C.W. Steinmann de Genneper Molen op, een houtzagerij en -draaierij gevestigd in een oude watermolen aan het riviertje de Niers. In het begin draaide de fabriek op waterkracht, voor noodgevallen was er ook een stoommachine. Er werden onder andere houten gordijngarnituren gemaakt Daarnaast werd omstreeks 1917 op initiatief van C.R. Steinmann begonnen met de produktie van kleinmeubilair. Reeds in 1924 was dat de ‘hoofdbranche’ van het bedrijf geworden.
In dat Jaar werd vanwege afzetproblemen, onder andere veroorzaakt door de goedkope import uit Duitsland, een loonsverlaging van 15% aangekondigd. In de staking, die toen uitbrak, zag men aanleiding om overbodig geworden personeel kwijt te raken: alle zestig stakers werden ontslagen. Daarna verbeterde de situatie geleidelijk: in 1928 adverteerde de Genneper Molen met theekastjes, werktafels. rooktafels, speeltafels, diverse meubeltjes, wandkastjes, kapstokken, schemerlampen. parapluiestandaards, gordijngarnituren in alle stijlen’
In 1929 brandde het bedrijf af. De fabriek, die in 1920 was overgeschakeld op elektricteit, werd daarna geheel nieuw ingericht en van moderne machines voorzien, waarbij de meubelproduktie centraal kwam te staan. De zagerij en draaierij bleven echter in bedrijf.
Het kleinmeubilair in alle stijlen werd ontworpen door directeur/bedrijfsleider C.R. Steinmann; deze had in Nijmegen de ambachtsschool doorlopen en bezocht regelmatig, ongetwijfeld ook om ‘inspiratie’ op te doen, de meubelbeurzen van Utrecht en Leipzig. Met de uitbreiding van de fabriek in 1929 trachtte hij tegelijkertijd de vormgeving van de meubels te vernieuwen en daarmee in te spelen op de groeiende vraag naar modem meubilair. Daartoe zocht hij contact met een professionele vormgeven P.E.L. Izeren (1886-19431 uit Arnhem. Izeren was de auteur van de serie ‘Moderne ontwerpen voor massa-meubelen. Vrij ter uitvoering: die vanaf oktober 1927 verscheen in Binnenhuis; hij was docent aan de ambachtsschool in Arnhem en bovendien kende hij de praktijk van de meubelindustrie. Izeren heeft aantoonbaar tot eind 1938 voor De Genneper Molen gewerkt, mogelijk zelfs ook langer. Op free-lancebasis leverde hij geaquarelleerde modelschetsen, die hij na goedkeuring door de directie preciseerde tot werktekeningen. Al deze activiteiten werden apart betaald; niet bekend is of hij ook nog provisie over de verkoopresultaten ontving, zoals bij andere fabrieken gebruikelijk was. De eerste resultaten van de samenwerking waren te zien op de voorjaarsbeurs van 1930. In de loop der jaren ontwikkelde lieren een laden en planken verwerkt tot een soort kubische plastiek, hier en daar onderstreept door de toepassing van een donkere houtsoort. Ondanks de eenvoudige grondvormen is door deze plastiek en kleurverschil een levendige afwisseling ontstaan, welke aangenaam aandoet. (…) Het zijn meubels, die zeer goed een modern interieur helpen vormen:5 Bijzonder waren de combinatiemeubels, die werden gepresenteerd op de voorjaarsbeurs van 1932. Alhoewel het principe al enige jaren bekend was, was de Genneper Molen een van de eerste fabrieken, die het op de brede markt introduceerden. Hiervoor was het evenwel te revolutionair: verder dan de prototypen op de beurs is het voor zover bekend, niet gekomen.
Uit de jaren 1934 tot 1937 zijn er geen ontwerpen van IJzeren voor de Genneper Molen bekend. Dit heek misschien iets te maken met de crisis op de
meubelmarkt, maar 66k met de komst van de architect A.E Schutte. Als bedrijfsleider ontwierp hij onder andere (…) een charmant tafeltje in blank berken en alleraardigst houten draaiwerk. flesschenbakjes, schalen, etc:’ Eind 1937 leverde Izeren weer ontwerpen, ditmaal ook in gotische en renaissance stijlen.e De afzetmogelijkheden voor deze populaire stijl-imitaties waren waarschijnlijk groter dan voor het moderne meubilair, waarin overigens steeds meer invloed van de elegante Franse meubelkunst zichtbaar werd.
Enige erkenning
Toen (Izeren in 1930 een nieuwe vormgeving bij de Genneper Molen introduceerde, werden de promotieactiviteiten daarbij aangepast; ook daar heeft keren waarschijnlijk een stimulerende invloed gehad. Deelname aan de Jaarbeurs, voor het eerst in het voorjaar van 1930. was een middel om afzetkanalen te zoeken voor de sterk vergrote produktiemogelijkheden; in het najaar van 1934 was De Genneper Molen voor het laatst met een eigen stand in Utrecht vertegenwoordigd – indicatief voor het stranden van de nieuwe aanpak in de moeilijke economische situatie? keren heeft zich ook bemoeid met de inrichting van de stands: eind februari 1931 werd hem expliciet verzocht aanwezig te zijn bij de installatie van de stand ‘(…) te meer daar dan ook de Heer P. Bromberg de stands zal bezichtigen en u hem dan zelf mede kunt inlichten:9 keren ontwierp ook nieuw briefpapier met con beeldmerk van een gestileerd waterrad en de letters DO M. Dit merk werd ook ingebrand in het meubilair en diende zo om het bedrijf bij de consument een identiteit te geven: ‘Men verlange het fabrieksmerk: aldus een advertentie uit 1931.0 De Genneper Molen was zo een reeks bergmeubelen in moderne vormgeving. Zijn ontwerpen zijn, mede door het gebruik van triplex en meubelplaat, strak en kubisch. Daarbij hanteerde hij aanvankelijk asymmetrie en contrast tussen gesloten volumes en meer ruimtelijke vlakken; later is er een tendens naar massiviteit. Geen ‘opgeplakte’ decoraties, in plaats daarvan worden kleur en tekening van het hout uitgebuit. af en toe geaccentueerd door strips van ‘aluminium plymat !zeren stijl lijkt sterk op die van Wouda, zij het dat de meubelen voor de Genneper Molen, die nu eenmaal bestemd waren ‘voor den handel’ en dus uiteindelijk terecht kwamen bij een publiek zonder veel financiele en ruimtelijke mogelijkheden, door hun gedrongen afmetingen niet de monumentaliteit van de Haagse Schoolmeubelen bezaten. Desondanks ondervonden ze waardering: ‘De ontwerper is uitgegaan van het functionele, doch hij heeft de bergingslichamen,
van de eerste meubelfabrieken, die inhaakte op de in Binnenhuis bepleite merkvoering.
Al deze initiatieven bleven niet onopgemerkt. Bromberg (1893-1949) en andere auteurs schreven regelmatig lovend over het bedrijf. Op de voor- en najaarsbeurzen van 1933 was meubilair van !zeren 66k te zien bij de VANK-stand, alhoewel hij geen lid van deze organisatie was.
In datzelfde jaar was er sprake van een eventueel lidmaatschap van de Genneper Molen van de BKI; de procedure eindigde echter negatief: ‘Na van 2 deskundigen vernomen te hebben, dat de kwaliteit der meubelen van de Genneper Molen niet aan de gestelde eisen voldoen, wordt besloten het voorstel tot uitnoodiging deezer Firma niet opnieuw in het College te brengen:” Desalniettemin werd de Genneper Molen tweemaal, in het voorjaar van 1938 en 1939, ‘waardig gevonden’ te exposeren in de beursstand van de BKI.
Later ontwikkeling
In de oorlog werd het bedrijf zwaar beschadigd.De produktie van massameubelen werd niet opnieuw ter hand genomen, omdat ruimte voor benodigde investeringen ontbrak In plaats daarvan legde de Genneper Molen zich toe op betimmeringen, een activiteit die al in 1935 begonnen was. Daarnaast werden er lange tijd pianobankjes gemaakt naar ontwerp van W.R. Steinmann, die aan het IvKNO in Amsterdam bij Niegeman (1902-1977) binnenhuisarchitectuur Bestudeerd had. De bankjes werden verkocht aan een Piano-importeur uit Utrecht, totdat deze overschakelde op Illoedkope import uit het Oostblok. De terugval in de bouwnijverheid leidde tenslotte in 1982 tot het faillissement van Genneper Molen.